Aanpassingen in de regels voor ver­gunning­­plichtige en vergunning­vrije bouw­activiteiten per 1 januari 2025

In paragraaf 2.3.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) wordt de afbakening van vergunningplichtige bouwactiviteiten geregeld. Vanwege onduidelijkheden in de praktijk en omissies die zijn ontstaat door de overgang naar de Omgevingswet, zijn per 1 januari 2025 meerdere regels herzien en verduidelijkt. Daarnaast is de regel ingevoerd dat de omgevingsvergunning voorrang heeft boven de regels uit het Bbl, wat grotendeels in lijn is met de wetgeving zoals die vóór 1 januari 2024 van kracht was. Verder is aangekondigd dat het aanbrengen van buitenunits bij grondgebonden woningen in bepaalde gevallen in de toekomst vergunningsvrij wordt voor de omgevingsplanactiviteit.

Aanpassingen per 1 januari 2025

Omgevingsvergunning heeft voorrang boven de regels uit het Bbl
Artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet bepaalde dat wanneer er een omgevingsvergunning wordt verleend die een uitdrukkelijke afwijking toestaat van de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012, de omgevingsvergunning voorrang heeft. Beoogd was dat een uitdrukkelijke afwijking zou moeten blijken uit de ingediende gegevens en bescheiden, tekening of vergunningvoorwaarden (Kamerstukken ΙΙ 2005/06, 29 392, nr. 13, p. 2.). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) per 1 januari 2024 ging men er vanuit dat deze regel uit het stelsel van de Ow zou volgen. Dat bleek niet het geval (Stb. 2024, 368, p. 17.).

Per 1 januari 2025 wordt de lijn vanuit de Woningwet alsnog doorgetrokken via het nieuwe artikel 2.7a Bbl, ook bekend als de ‘voorrangsregel’. Hierin wordt expliciet geregeld dat de omgevingsvergunning voorgaat op de regels uit hoofdstuk 4 (nieuwbouw) en hoofdstuk 5 (verbouw en verplaatsing van een bouwwerk en wijziging van een gebruiksfunctie) van het Bbl. Het is het vermelden waard dat de wetgever ervoor kiest deze voorrangsregel anders te formuleren. Dat blijkt thans uit het woord ‘uitdrukkelijk’ zoals we eerder tegenkwamen in artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet: in artikel 2.7a van het Bbl is dit woord niet opgenomen. Dit betekent dat wanneer de omgevingsvergunning conflicteert met een regel uit het Bbl, de omgevingsvergunning prevaleert. Naar oordeel van de wetgever is het spreken van een ‘uitdrukkelijke’ afwijking niet noodzakelijkerwijs nodig om tot dezelfde interpretatie als onder artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet te komen (Stb. 2024, 368, p. 27.).

Artikel 1b lid 1 Woningwet (vervallen per 1 januari 2024)

Tenzij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden een bouwwerk te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, tweede lid, aanhef en onderdeel d, derde en vierde lid.

Artikel 2.7a Bbl (van kracht per 1 januari 2025)

Voor zover een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit afwijkt van een in hoofdstuk 4 of 5 gestelde regel, zijn alleen de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften van toepassing.

Bouwwerken waaroverheen een weg, spoorweg of waterweg vergunningplichtig
In artikel 2.25 van het Bbl is geregeld in welke gevallen bouwwerken met een dak vergunningplichtig zijn. Aanvankelijk bleek dat bruggen en viaducten tot een hoogte van 5 meter op grond van artikel 2.25 van het Bbl vergunningsvrij waren, maar deze omissie is per 1 januari 2025 gecorrigeerd. Alle bouwwerken waarover een weg, spoorweg of waterweg loopt, worden nu vergunningplichtig (artikel 2.25, onderdeel f, Bbl). Onveranderd blijft dat deze vergunningplicht niet geldt als de bouwactiviteit valt onder gevolgklasse 1 van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Stb. 2024, 368, p. 28.).

Wijzigen brandscheiding of draagconstructie vergunningplichtig
Per 1 januari 2025 is het wijzigen van de draagconstructie of de indeling in (beschermde) (sub)brandcompartimenten van bouwwerken zonder een dak ook tot een hoogte van 5 meter vergunningplichtig (artikel 2.26, eerste lid, onderdeel c, Bbl). Hierbij kan gedacht worden aan het maken van een doorgang in een dragende wand of het (ver)plaatsen van een brandwerende scheiding. Onbedoeld was deze bouwactiviteit in de periode tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2025 vergunningsvrij.

Meer vergunningsvrije gevallen
Situaties van bouwactiviteiten die op grond van artikel 2.27 van het Bbl vergunningsvrij zijn wordt uitgebreid. In de meeste gevallen gaat het om correcties van onbedoelde effecten. Hierna volgt een opsomming van vergunningsvrije gevallen die per 1 januari 2025 ook expliciet zijn opgenomen:

  • Aanbrengen isolatie in bestaande gevel waarbij het buitenblad behouden blijft (eerste lid, onderdeel b);
  • Collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking (tweede lid, onderdeel k);
  • Zonwering, rolhek, luik of rolluik aan of in een gebouw (tweede lid, onderdeel l);
  • Afscheiding tussen balkons of dakterrassen (tweede lid, onderdeel m).
  • Bouwwerk voor een nutsvoorziening, waterhuishouding, meten van luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, dat niet hoger is dan 5 m (tweede lid, onderdeel n).

Daarnaast is verduidelijkt dat het vergunningsvrij plaatsen van een magazijnstelling alleen geldt wanneer deze geen verdiepingsbrug of loopbrug heeft. En het plaatsen van een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of vijver alleen vergunningsvrij is wanneer deze op de grond wordt gebouwd.

Aangekondigde wijziging: buitenunits worden vergunningsvrij voor omgevingsplanactiviteit

Op grond van artikel 2.23, eerste lid, onderdeel c, Bbl kan een buitenunit vergunningsvrij zijn als deze maximaal 0,5 m uitsteekt én van ondergeschikte aard is. Omdat de laatstgenoemde voorwaarde (‘van ondergeschikte aard’) in de praktijk verschillend werd uitgelegd, heeft de wetgever kenbaar gemaakt buitenunits onder voorwaarden vergunningsvrij te maken voor de omgevingsplanactiviteit (Verzamelbesluit bouwwerken leefomgeving 2025, 19 december 2024.). Dit geldt voor buitenunits van een installatie voor grondgebonden woningen die voorzien in ruimteverwarming, warm tapwater of ruimtekoeling. Ruimtekoeling is niet expliciet benoemd in de beoogde regel. Echter kan uit de toelichting bij deze regel worden afgeleid dat ook een buitenunit voor ruimtekoeling is bedoeld.

In artikel 2.29 Bbl (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken) wordt een nieuw onderdeel ingevoegd die het vergunningsvrij plaatsen van een buitenunit regelt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsing aan de gevel of op het dak. Voor het plaatsen aan de gevel mag, in lijn met de praktijk en artikel 2.23, eerste lid, onderdeel c, Bbl, de buitenunit maximaal 0,5 m uitsteken. De afmetingen en positie van de buitenunit op daken wordt afgestemd op bestaande regels die gelden voor dakkapellen (bij een hellend dak) en zonnepanelen (bij een plat dak).

Het vergunningsvrij plaatsen van een buitenunit heeft geen gevolgen voor de overige geldende (technische) regels uit het Bbl: zo blijft ook paragraaf 4.3.2 Bbl waarin regels voor bescherming tegen geluid van bouwwerkinstallaties zijn opgenomen onverminderd van toepassing.

Naast de hiervoor behandelde landelijke regels kan op gemeentelijk niveau, ook op dit moment, het vergunningsvrij maken van buitenunits verder worden verruimd (dit geldt niet als sprake is van een monument).


Auteur: Wesley van Hoeven  
Beeld: Fokke Baarsen / Shutterstock