De huismus, gierzwaluw en diverse vleermuissoorten genieten in Nederland een beschermde status. Door de verstedelijking raken (natuurlijke) broed- en verblijfplaatsen steeds verder in de verdrukking, waardoor deze soorten afhankelijker worden van de gebouwde omgeving. Nestvoorzieningen in en aan gebouwen vervullen een belangrijke rol bij het behoud van deze diersoorten. Hoewel diverse gemeenten een natuurinclusief beleid hebben en er lokale initiatieven zijn met aandacht voor flora- en faunavoorzieningen, is er behoefte aan meer verantwoordelijkheid door het Rijk.
In 2021 werd een initiatiefnota ingediend met het verzoek om meer groen te realiseren in steden. Vooral nieuwere gebouwen zouden minder geschikt zijn voor diersoorten die afhankelijk zijn van nestvoorzieningen in gebouwen. Daarom werd voorgesteld om voldoende nestvoorzieningen in gebouwen te realiseren (Kamerstukken ΙΙ 2020/21, 35742, nr. 2). Hieruit vloeide het pleidooi voort om (landelijke) regels op te nemen die bij nieuwbouwprojecten voorzien in voldoende nestvoorzieningen.
Oorspronkelijk voorgestelde eisen
Op 7 mei 2024 maakte de toenmalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Hugo de Jonge, met een ontwerpbesluit kenbaar dat het voornemen bestond om in het Bbl een nieuwe paragraaf (4.4.5) op te nemen voor voorzieningen voor nesten en vaste rust- of verblijfsplaatsen (Verzamelbesluit Besluit bouwwerken leefomgeving 2024, 7 mei 2024, p. 6). Dit ontwerpbesluit had tot doel bij nieuwbouw te waarborgen dat bouwwerken over nestvoorzieningen beschikken voor beschermde diersoorten (artikel 4.160f). Deze verplichting zag met name op de uitwendige scheidingsconstructies van bouwwerken, waarin voorzieningen moesten komen voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen (artikel 4.160g). De verplichting zou voor alle gebruiksfuncties gelden, met uitzondering van een overige gebruiksfunctie of een bouwwerk geen gebouw zijnde. Daarnaast zouden deze regels ook van toepassing zijn bij een ingrijpende renovatie, hetgeen het geval is bij verbouwingen waarbij meer dan 25% van de oppervlakte van de bouwschil wordt verbouwd en deze verbouwing betrekking heeft op de integrale bouwschil (artikel 5.20 lid 5).
Artikel 4.160g lid 2 van het Bbl zou vervolgens bepalen dat verblijfsvoorzieningen moeten voldoen aan nadere regels uit de Omgevingsregeling. Die nadere regels (bron: Rapportage verblijfsvoorzieningen voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen) hadden betrekking op:
- Het aantal verblijfsvoorzieningen voor gierzwaluwen en huismussen;
- De hangoppervlakte voor vleermuizen;
- De afmetingen van de vrije doorgang, evenals de positie van het vlieggat en de invliegopening;
- De regenwerendheid van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsvoorziening;
- De grip van de verblijfsvoorziening en het hangoppervlak.