Woonfuncties nultreden en zorggeschikt

Wat zijn de bouwtechnische consequenties van deze nieuwe subgebruiks­functies?

Om te voorzien in voldoende bruikbare en toegankelijke woningen voor specifieke doelgroepen, wil het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nieuwe subgebruiksfuncties voor woonfuncties in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) op te nemen. Hieraan worden specifieke bouwtechnische regels voor nieuwbouw verbonden. De definitieve regels – en de datum van inwerkingtreding - zijn nog niet vastgesteld, maar met het voorliggende wijzigingsbesluit is het duidelijk dat de nieuwe regels strenger zullen zijn dan die voor reguliere woonfuncties. Maar wat houden die nieuw beoogde bouwtechnische regels in? In dit artikel worden de bouwtechnische consequenties van deze nieuwe subgebruiksfuncties verkend.

De meeste (sub)gebruiksfuncties in het Bbl zijn gedefinieerd (bijlage I, onder B, Bbl). Een woonfunctie is gedefinieerd als een gebruiksfunctie voor het wonen. Binnen deze gebruiksfunctie bestaan circa tien subgebruiksfuncties, waarvan een deel in het Bbl is gedefinieerd. Het wijzigingsbesluit introduceert twee nieuwe subgebruiksfuncties:

  • Woonfunctie nultreden: een woonfunctie die zonder het gebruik van een trap kan worden betreden en waarin ruimten liggen die zonder trap kunnen worden betreden.
  • Woonfunctie zorggeschikt: een woonfunctie die geschikt is voor personen met een  functiebeperking en het verlenen van zorg aan deze personen.

Een woonfunctie nultreden is primair afgestemd op bewoners die gebruik maken van een rollator. Een woonfunctie zorggeschikt is ontworpen voor bewoners met een functiebeperking (zorgbehoevend) die gebruik maken van een rolstoel. De aanvrager van een omgevingsvergunning bepaalt de (sub)gebruiksfuncties van het bouwwerk. Op (delen van) een bouwwerk kunnen meerdere (sub)gebruiksfuncties van toepassing zijn. Combinaties, bijvoorbeeld van een woonfunctie zorggeschikt en woonfunctie voor zorg, of met subgebruiksfuncties voor studenten of kamergewijze verhuur, zijn mogelijk.

In het kader van de roadmap die onderdeel vormt van de afspraken op de Woontop 2024, is de verwachting uitgesproken dat de in dit artikel behandelde regels per 1 januari 2026 van kracht zouden worden. Gelet op de val van het kabinet op 3 juni 2025, is het op dit moment evenwel onzeker op welke wijze en binnen welk tijdpad het wijzigingsbesluit zal worden voortgezet.

Verblijfsgebied en verblijfsruimten

Voor een woonfunctie zorggeschikt gelden afwijkende afmetingseisen, bedoeld om een rolstoeltoegankelijke de woning mogelijk te maken:

  • Een verblijfsgebied moet ten minste één verblijfsruimte bezitten van minimaal 18 m² bij een minimale breedte van 3,3 m. Dit zogeheten woonmatje is daarmee ruimer ten opzichte van andere woonfuncties. Bovendien mag dit verblijfsgebied niet gemeenschappelijk zijn, zodat wordt gewaarborgd dat het een zelfstandige woning betreft.
  • Daarnaast moet er ten minste een bedgebied bevinden in één verblijfsruimte. De afmetingen van dat bedgebied zijn afgeleid van gangbare bedafmetingen (1,8 m x 2,1 m) en de benodigde manoeuvreerruimte voor rolstoelen. De volgende twee mogelijkheden zijn er in afmetingen:
    • (a) een minimale breedte van 3,6 m bij een minimale lengte van 3,7 m, of
    • (b) een minimale breedte van 3,0 m bij een minimale lengte van 3,9 m.
  • Het woonmatje en het bedgebied mogen worden samengevoegd, mits het woonmatje ten minste 21 m² bedraagt in plaats van 18 m².  

De norm ‘prestatie-eisen voor toegankelijkheid en bruikbaarheid van gebouwen’ (NEN 9120) stelt in paragraaf 16.5.3 zwaardere afmetingseisen aan zelfstandige rolstoeltoegankelijke woningen. Het blijft daarmee onduidelijk of de beoogde afmetingseisen in het Bbl daadwerkelijk volstaan voor de praktische bruikbaarheid voor rolstoelgebruikers.

Toiletruimte, badruimte en opstelplaatsen

Een woonfunctie zorggeschikt moet beschikken over ten minste één eigen samengevoegde toiletruimte en badruimte. Bij de afmetingseisen speelt de inrichting van deze ruimte een bepalende rol. Naast een minimale breedte of lengte van 2,2 m, moet in de ruimte voldoende manoeuvreerruimte aanwezig zijn. De volgende vrije ruimten zijn daarbij beoogd (deze mogen elkaar overlappen):

  • (b) een vrije ruimte van ten minste 1,5 m x 1,5 m (maximaal 0,3 m onder de wastafel);
  • (c) een vrije ruimte van ten minste 1,2 x 1,2 m, aansluitend op de closetpot.

Met de benodigde manoeuvreerruimte kiest de wetgever ervoor de aanwezigheid en positionering van inrichtingselementen als bepalende factor voor de afmetingen van de ruimte te laten gelden. Deze benadering is opvallend, aangezien de systematiek van het Bbl doorgaans slechts in beperkte mate rekening houdt met inrichtingsaspecten. Vergelijkbaar kan dit worden gesteld bij de bepalingen van hoogteverschillen, waarbij wordt gemeten vanaf de vloer met aankleding.

Verder wordt de bruikbaarheid van een woonfunctie zorggeschikt versterkt door het stellen van regels aan de vrije ruimte bij de vereiste opstelplaatsen voor een aanrecht, kooktoestel en verwarmingstoestel:

  • Opstelplaats aanrecht en kooktoestel: vrije ruimte ten minste 1,2 breed bij een lengte van ten minste 1,5 m;
  • Opstelplaats voor een verwarmingstoestel: vrije ruimte ten minste 0,6 m breed bij een minimale lengte van 1,2 m;
  • Deze vrije ruimten mogen niet overlappen met het eerder besproken woonmatje en bedgebied.

Toegankelijkheidseisen

Voor de subgebruiksfuncties woonfunctie nultreden en woonfunctie zorggeschikt gelden aangescherpte regels voor toegankelijkheid. Deze zijn te onderscheiden in regels voor vrije doorgangen, overbrugging van hoogteverschillen en toegankelijkheidssectoren. Hierna worden de verschillen ten opzichte van reguliere woonfuncties toegelicht.

Voor de woonfunctie zorggeschikt worden bredere vrije doorgangen geëist.  De vrije doorgang als bedoeld in artikel 4.180 en 4.181 Bbl wordt verbreed van 0,85 m naar 0,90 m. Dit geldt onder meer voor doorgangen op een verkeersroute, naar een verblijfsgebied, een buitenruimte, bergruimte en een ruimte voor het bereiken van een lift. Als de doorgang van een deur is voorzien, bedraagt de vereiste vrije doorgang minimaal 0,88 m; en bij lifttoegangen minimaal 0,90 m. Deze maatvoering is afgestemd op gangbare deurmaten bij nieuwbouw. De hoofdtoegang van een woonfunctie zorggeschikt moet aan de binnenzijde (achter de voordeur) en buitenzijde (gemeenschappelijk verkeersruimte) voldoende manoeuvreerruimte bieden voor het kunnen keren met een rolstoel. De afmetingen daarvan zijn minimaal 1,5 m x 1,5 m of een lengte van minimaal 1,8 m bij een breedte van minimaal 1,35.

Elk punt van het woonmatje, de toilet- en badruimte, bedruimte en opstelplaatsen moet vanaf de hoofdtoegang toegankelijk zijn met een maximaal hoogteverschil van 20 mm; bij een woonfunctie zorggeschikt mogen voor het bereiken van die ruimten in beginsel geen hoogteverschillen voorkomen. Alleen de vloer van de badruimte mag voor het afvoeren van water onder afschot liggen.

Voor beide subgebruiksfuncties geldt dat, als deze in een woongebouw worden gerealiseerd, het woongebouw verplicht moet beschikken over een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector. De regels voor een toegankelijkheidssector komen overeen met die van een ander woongebouw met een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector. De woningen moeten dus altijd met een lift bereikbaar zijn.  Bij een woonfunctie zorggeschikt is bovendien een grotere liftkooi vereist, met afmetingen van minimaal 1,10 m × 2,10 m (in afwijking van 1,05 m × 2,05 m bij andere woonfuncties).

Conclusie

De introductie van de subgebruiksfuncties woonfunctie nultreden (geschikt voor rollatorgebruikers) en woonfunctie zorggeschikt (gericht op personen met een functiebeperking, zorgbehoevend) in het Bbl  heeft tot doel om regels te stellen voor woningen die bestemd zijn voor een specifieke doelgroep.  Deze regels vereisen onder meer grotere ruimten, bredere doorgangen en het minimaliseren van hoogteverschillen op cruciale routes binnen en naar de woning. Daarmee wijken de bouwtechnische regels wezenlijk af van de regels voor reguliere woonfuncties. Dit heeft directe impact op de ontwerpvrijheid en plattegrondindeling van betreffende woningen.

De aanvrager van een omgevingsvergunning moet duidelijk maken van welke subgebruiksfunctie(s) sprake is in het bouwwerk. Daarbij geldt het uitgangspunt dat bij samenloop van subgebruiksfuncties steeds de zwaarste regels in acht moeten worden genomen.

Auteur: Wesley van den Hoeven
Beeld: Shutterstock